Goede Bedoelingen Deel 1: Het Zesde Leerjaar.

Voor de ware ellende, de genadeloze lawine van emotioneel en psychisch geweld begon, was er het zesde leerjaar. We kunnen dat gerust de voorbode noemen.

Mensen die me vandaag kennen zullen dit waarschijnlijk niet geloven, maar ooit was ik een enorm sociaal en zelfs behoorlijk extravert meisje.

Toegegeven, een grote babbelkous ben ik nooit geweest. Alleen-zijn kon ik altijd al waarderen en ik verslond boeken, soms meer dan tien per week.

Maar ik had ook een grote vriendenkring waar ik veel mee optrok, een hechte groep vriendinnen. We gingen samen fietsen en rolschaatsen.

Toen was ik nog een waar zonnetje in huis, altijd vrolijk, erg spontaan en (misschien deels omdat ik mentaal ver vooruit was op mijn leeftijd) ik nam ook vaak de leiding, was zelfs een beetje een haantje-de-voorste.

In het zesde leerjaar werd alles anders.

De zomer die vooraf ging was nochtans erg mooi geweest. Ik had een fijne vakantie beleefd in Engeland, twee weken Ross-On-Wye met mijn ouders.

Zelfs nu kan ik me dat verblijf levendig herinneren.

Er werden kasteelruïnes bezocht en lange wandelingen gemaakt. Naar gewoonte kochten we speelgoed, boeken, cassettes en schrijfgerief bij WH Smith en Woolworths.

Ik had ook vriendschap gesloten met de dochter van de hoteleigenaars. Ze was even oud als ik en liet zich maar al te graag door ons op sleeptouw nemen terwijl haar ouders moesten werken, haar schoolvriendinnen op reis waren en haar oudere broer zich enkel interesseerde voor arcade-spelletjes en flauwe Amerikaanse films.

Het waren dagen van groene velden, klaterende rivieren, gezellige winkelstraten, Sindy poppen, fleurige potpourri en paarden.

Op een zonnige middag gingen we paardrijden.

Misschien had ik dat laatste beter niet gedaan. Misschien zag mijn leven er dan helemaal anders uit vandaag.

Hoe dan ook, die middag ging ‘mijn’ paard onverwacht in gallop. Ik verloor mijn evenwicht en plofte tegen de vlakte.

Mijn rechterarm deed vreselijk veel pijn, maar ik vond het niet erg genoeg om medische hulp in te roepen. Al dat gedoe hoefde niet voor mij. We waren op vakantie. Ik was dom ten val gekomen, zou ongetwijfeld een tijdje vol blauwe plekken staan, maar de pijn zou wel vanzelf verdwijnen.

Helaas….

Tien dagen later, terug op Belgische bodem, werden er toch maar röntgenfoto’s gemaakt.

Na bizarre taferelen in het ziekenhuis, waar ik aan zo’n tien verschillende dokters en verpleegkundigen mocht verklaren hoe ik me had bezeerd (en aan sommigen van hen de uitleg zelfs meer dan één keer moest doen!), kreeg ik te horen dat de arm gebroken was.

Het goede nieuws (tenminste, zo dacht ik er toen nog over) was dat de breuk helemaal bovenaan, vlak bij mijn schouder, zat. Een gipsverband was niet opportuun. Een draagdoek zou moeten volstaan. Dát en uiteraard de arm zoveel mogelijk laten rusten.

Om me op te fleuren kreeg ik een grote tuil bloemen en mijn eerste walkman.

Op één september ging ik met mijn arm in een draagdoek naar school.

Daar gebeurde het ondenkbare, iets wat mijn verstand nog steeds niet kan bevatten.

Mijn nieuwe lerares, een bazige bullebak met een gemene grijns en minder tact dan een op hol geslagen bulldozer, lachte me vierkant uit.

Mijn rechterarm kon helemaal niet gebroken zijn, opperde ze. Dat was onmogelijk want er zat geen gips rond. Bovendien moest ik onmiddellijk ophouden met me zo aan te stellen — zo’n theater te verkopen — want “die foefkens werken bij mij niet, hé meiske!”

Ik geloofde mijn eigen oren niet. Daarenboven werd ik ook verplicht om mijn gebroken arm toch te gebruiken, om te schrijven bijvoorbeeld, want er was toch helemaal niets mis mee. “Onnozel kind! Doe eens normaal!”

Mijn ouders en grootouders waren sprakeloos en vooral ook erg boos toen ik hen huilend vertelde hoe mijn eerste schooldag verlopen was.

In de week die volgde werden talloze pogingen ondernomen om mijn lerares te overtuigen dat ik wel degelijk een gebroken arm had, maar helaas… luisteren wou ze niet; niet naar mijn vader, niet naar mijn moeder, niet naar mijn grootvader, niet naar de huisarts…

Zelfs met de röntgenfoto’s voor haar neus bleef ze volhouden dat ik haar beloog. Er zat immers geen gipsverband rond mijn arm en als een gipsverband aanbrengen inderdaad niet mogelijk was geweest omwille van de plaats van de breuk, zo meende zij te weten, dan had een chirurg daar zeker wel een metalen plaat ingezet, want dat had men bij haar neef tenslotte ook gedaan.

Ik kreeg later ook nog van haar te horen dat ik die arm maar best kon blijven gebruiken. Anders zou dat ‘een klein, slap armpje’ worden waarvan ik de rest van mijn leven last zou hebben.

Het is dat schooljaar nooit meer goedgekomen.

Zelfs toen de breuk na zeven weken (en ondanks alle overbelasting) geheeld was, bleef ik kop van jut.

Geen gelegenheid liet ze ongemoeid om mij te bespotten en te vernederen. Gemene opmerkingen waren dagelijks mijn deel.

Toen ze te weten kwam dat ik als enige van de klas nog niet kon zwemmen, verkondigde ze dat dit tegen het einde van het schooljaar moest veranderen. Zo niet, zou ze me gewoon van de kant van het zwembad plukken en in het diepe water smijten.

Dat jaar bracht ik veel bezoekjes aan mijn huisarts. Door alle stress, machteloosheid en angst kampte ik dikwijls met buikpijn, helse hoofdpijn en nachtmerries. De klieren in mijn hals waren ook geregeld gezwollen.

Die dokter — om misverstanden te vermijden, het gaat hier niet over mijn huidige huisarts voor wie ik alleen maar lof heb; het betreft de dokter vóór hem — was jammer genoeg niet behulpzaam.

Meer zelfs…

Kinderen voelen, denk ik, instinctief wel aan dat bepaalde citaten of blikken van volwassenen bedreigend voor hen zijn of op een andere manier niet door de beugel kunnen, maar door een gebrek aan levenservaring en ook wel woordenschat, kunnen ze dat niet altijd gecommuniceerd krijgen. Vaak zijn ze ook niet zeker van hun zaak, ze twijfelen of hetgene dat ze zelf als fout ervaren ook daadwerkelijk verkeerd is. Grensoverschrijdend gedrag is vaak subtiel, onderhuids en voor (mis)interpretatie vatbaar.

Wat ik als elfjarig meisje zo allemaal te horen kreeg van een vertrouwensarts liet echter niets aan de verbeelding over. Zo was zijn antwoord op mijn door die leerkracht ontketende waterfobie bijvoorbeeld: “Vraag aan je vader om je te leren zwemmen, dan kun je zijn penis ook nog eens zien.”

Zelfs nu bekruipt me een diep gevoel van walging en schaamte als ik terugdenk aan dat citaat (dat niet zijn eerste en zeker ook niet zijn laatste was waarbij ik me bezoedeld en tot in het diepst van mijn wezen vies voelde).

Ik heb lang getwijfeld of ik het bovenstaande überhaupt wel zou vermelden hier, maar ik had me voorgenomen om (in de mate van het mogelijke) het hele verhaal te vertellen en dat zou niet mogelijk zijn zonder ook de smerige rol van mijn ex-huisarts aan te kaarten.

Op school, ondertussen, werd ik merkelijk stiller. Ik trok me meer en meer terug. Ik deed ook niet langer de moeite om nog actief deel te nemen in de klas. Mijn opgestoken hand werd toch maar genegeerd. Ik mocht enkel zichtbaar zijn wanneer ik als mikpunt van spot kon dienen. De enige aandacht die ik kreeg was negatief.

Ondertussen begonnen mijn klasgenootjes, allemaal goede vriendinnen sinds de kleuterklas, me te mijden. Wie met mij omging, deelde immers in de klappen.

In één geval zelfs letterlijk. Zonder enige aanleiding, kreeg een klasgenote tijdens het uurtje Frans een harde slag in het gezicht.

Ik meen me te herinneren dat diens vader de volgende dag woedend naar het schoolhoofd is gestapt, maar het zou me verbazen moest dat iets hebben opgeleverd. Ik had altijd de indruk dat de lerares van het zesde zich alles kon veroorloven. Misschien was het schoolhoofd in kwestie, een weinig mondige kloosterzuster van middelbare leeftijd, zelf ook bang van haar.

Ik heb trouwens nooit begrepen wat ik dat mens in de weg had gelegd, waarom ze mij zo hartsgrondig haatte.

Ik heb wel een sterk vermoeden dat ze niet van kinderen hield. Ooit verkondigde ze voor de klas dat kleuters maar grote lastpakken waren en dat ze met ons, elf- en twaalfjarigen, toch een beetje een normaal gesprek kon voeren. Die woorden, eerder misprijzend uitgespuwd dan gesproken, zijn me steeds levendig bijgebleven.

Eindelijk was het dan dertig juni, het langverwachte einde van de lagere school voor mij.

Ik had een goed cijfer, maar niet het uitmuntende dat men van mij gewend was. Mijn schoolprestaties hadden zwaar geleden onder de vijandige sfeer, de dagelijkse stress en de constante vernederingen. Ook de aanvallen van hoofdpijn en de langdurige slaapstoornissen hadden hun tol geëist.

Mijn ‘slechter dan verwacht’ schoolrapport deerde me echter niet &emdash; nog niet in het minste. De vrijheid lonkte. Het middelbaar eveneens. Ik was zo blij, zo ongelooflijk opgelucht, dat de miserie eindelijk voorbij was. Ik keek halsreikend uit naar mijn nieuwe start op ‘de grote school’.

Ik wist niet dat de zomer die voor de deur stond de laatste van mijn jeugd was waarin ik zorgeloos en gewoon gelukkig zou kunnen of mogen zijn.