Tijdens de zomervakantie na mijn derde middelbaar brachten mijn ouders en ik veertien dagen in Arundel door.
Wellicht is het ironisch hoeveel ik destijds nog van reizen hield, al was elke trip naar het buitenland eerder een noodzakelijke vlucht dan een recreatieve uitstap, maar toch…
De schaarse goede herinneringen die ik heb aan mijn tienerjaren speelden zich bijna zonder uitzondering af in Engeland.
Die zomer bezocht ik trouwens ook mijn eerste — en tot op heden enige — platenbeurs. In Brighton, om precies te zijn.
Ik was inmiddels een verknocht vinyl-verzamelaar. Vooral items van Kate Bush en Lene Lovich wisten me te bekoren. Ik was ook in de wolken toen ik die dag de “Wide Awake In Dreamland” picture disc LP van Pat Benatar op de kop kon tikken.
Al bij al, een zeer fijne vakantie.
Weer thuis, slaagde ik wonderwel met vlag en wimpel voor mijn herexamen wiskunde. Een enorme opluchting. Weer een stap dichter bij het einde van mijn glansloze schoolcarrière.
Intussen had ik alle hoop laten varen dat mijn leven op dat vlak ooit nog beter zou worden. Ik kon enkel mijn uiterste best doen om met zo weinig mogelijk bijkomende schade door die hel te spartelen.
Geen gemakkelijke opgave.
Zoals verwacht, was zuster Tildemans ziedend dat ik van mijn ouders niet langer door het PMS ‘begeleid’ mocht worden. Ze riep me de eerste schooldag meteen al bij haar op kantoor en besloot wat nog intact was gebleven van mijn psychisch welzijn onmiddellijk onder vuur te nemen.
Eerst en vooral werd mij een briefje met daarop de gegevens van een ‘Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg’ toegestopt.
Daarna stak ze van wal met het zoveelste vernietigende betoog.
De pesterijen waren allemaal mijn eigen schuld. Ik kreeg precies wat ik verdiende. Ik was lelijk. Ongewenst. Minderwaardig. Ik zou blij moeten zijn dat ik niet dagelijks gepest werd, dat er momenten waren waarop men mij met rust liet. Ik moest vooral ook beter mijn best doen om door mijn klasgenoten aanvaard te worden. Ik moest een goede vriendin voor hen zijn.
Naïef en vooral wanhopig, begon ik de huistaken Engels, Duits en Nederlands van een paar medeleerlingen te maken, hun opstellen te schrijven, de schriften van afwezigen bij te houden…
Als beloning zou Liliane De Herdt, mijn nieuwe lerares Latijn, met de drie grootste pesters praten. Of zo werd mij toch beloofd. Van een dergelijk gesprek heb ik echter nooit iets opgevangen, laat staan ooit enig resultaat kunnen zien.
Ik moest in die periode vaak terugdenken aan wat mijn klastitularis uit het tweede middelbaar — een al wat oudere zuster die biologie en aardrijkskunde onderwees — ooit op een ouderavond had gezegd: “Als er in de hogere jaren door de leerlingen gepest wordt, doen de leerkrachten gretig mee.”
Dat laatste begon ik aan den lijve te ondervinden. Wanneer Marlies, Trees en Sien me weer eens uitlachten — en uiteraard hoorde daar ook nog steeds dat toffe deuntje bij — lachten sommige leerkrachten hartelijk mee of deden er zelfs nog een schepje of twee bovenop.
Een aantal van hen verweet me ook dat ik te stil was in de klas, te weinig actief betrokken bij het lesgebeuren.
Tja, als elk woord dat je waagt uit te spreken daarna als wapen tegen je gebruikt kan worden, is het dan niet beter om gewoon je mond te houden?
In het verleden had openlijk enthousiasme voor de leerstof me trouwens ook al de etiketten ‘strever’ en ‘seut’ opgeleverd. Nog een reden om zoveel mogelijk onder de radar te blijven: ik had écht niet de behoefte om de aandacht op mezelf te vestigen en zo een nieuwe trits pesterijen uit te lokken.
Ondertussen slikte ik nog steeds bergen pillen, was vaak afwezig wegens ziekte (de gekende buik- en luchtwegenperikelen) en mocht regelmatig ongepaste, perverse citaten van mijn toenmalig huisarts aanhoren.
De ‘zwijgtelefoontjes’ waren talrijker dan ooit.
Dat jaar verbleef mijn vader veel in het buitenland voor zijn werk. Dit betekende dat ik alleen thuis was tot mijn moeder arriveerde rond een uur of zeven. Vreemd genoeg leek mijn anonieme beller hiervan op de hoogte te zijn, want de tijdspanne waarbinnen er getelefoneerd werd was plots met een uur verlengd.
Schrijven en muziek bleven mijn enige lichtpuntjes.
Ik werkte aan mijn eerste verhaal. Veel zaaks was het niet (lachwekkend slecht, eerder), maar het zorgde wel voor afleiding.
Pennenvrienden had ik ook nog steeds. Van hen lag één in het bijzonder me erg nauw aan het hart, al bleef ik in mijn brieven aan hem wel verzwijgen wat er op school aan de hand was.
Ik schaamde me diep, namelijk, en ik was er — toen nog meer dan in het derde jaar — steevast van overtuigd dat ik alles wat me werd aangedaan alleen maar aan mezelf te danken had. Het emotioneel geweld was mijn straf, mijn verdiende loon voor mijn ‘raar-zijn’. Daar twijfelde ik niet aan.
Dat laatste was trouwens ook de voornaamste reden waarom ik tegen mijn ouders of wie dan ook niet durfde te beginnen over een andere school. Het was mijn eigen schuld dat ik gepest werd; de oorzaak lag bij mij, niet bij de anderen, dus elders zou die situatie niet beter zijn, misschien zelfs nog veel slechter… Better the devil you know than the devil you don’t, toch?
Mijn vierde jaar sloot ik af met twee herexamens: Latijn en Chemie.
Ellenlange woordenlijstjes en complexe grammatica instuderen, daar was mijn door benzodiazepines vertroebeld brein niet toe in staat en die formules voor chemie wilden er ook absoluut niet in.
De Herdt had zo haar eigen kijk op de slechte resultaten die ik voor haar vak had behaald. Mijn ‘onvoldoende’ was volgens haar simpelweg te wijten aan het feit dat ik niet studeerde, me helemaal niet inzette voor mijn schoolwerk.
“Is heel verstandig, maar al even lui.”
Het was frustrerend en vooral ook erg kwetsend om dat op mijn rapport te lezen. Blijkbaar waren de mensenkennis en het inlevingsvermogen van die dame al even dood als de taal die ze ons wou bijbrengen.
Het is waarschijnlijk ietwat overdreven (althans, dat hoop ik toch…) om te beweren dat vanaf het vierde jaar behalve de grote meerderheid van mijn medeleerlingen ook het voltallige lerarenkorps een bloedhekel aan me had, maar toch…
De enige van hen die dat jaar enige empathie toonde was Rik Leys, mijn leraar Duits.
Na een les kwam hij naar me toe en vroeg bezorgd of alles in orde was. Ongetwijfeld stond de ellende van een gemiddelde schooldag weer op mijn gezicht geschreven.
Heel even heb ik overwogen hem in vertrouwen te nemen, maar gelet op eerdere rotervaringen met zowat iedereen die me daar ooit hulp had aangeboden, heb ik dat dan toch maar niet gedaan. In de plaats daarvan mompelde ik “Ja” en maakte me snel uit de voeten met de smoes dat ik nog een taak voor Nederlands afgeven moest.
Was het een vergissing om hem niets te vertellen? Eerlijk gezegd, beste lezer, dat denk ik nog steeds niet.
Zelfs indien hij mij daadwerkelijk had willen helpen, had hij als enkeling bitter weinig kunnen ondernemen tegen de vijandige meute van de inrichtende macht, een tiental van zijn collega’s, een hele klas leerlingen en zelfs mijn eigen huisarts. Zo’n strijd zou al bij voorbaat verloren geweest zijn. Misschien had die hem zelfs zijn job gekost.
Of hij zou zich uiteindelijk uit zelfbehoud aan de kant van mijn agressors hebben geschaard en daarmee zou één van de weinige mensen die ik nog een beetje vertrouwde in die school me dan ook verraden hebben.
De zomervakantie betekende zoals altijd een broodnodige adempauze. Ik probeerde van elk moment te genieten, me er ten volle van bewust dat het komende schooljaar geen greintje beter zou zijn dan hetwelke ik net achter de rug had.
Ik vergiste me niet. De beproevingen van het vijfde middelbaar zouden die van het vierde zelfs sterk overtreffen. In het vijfde middelbaar zou ik immers voor het eerst kennismaken met Erik Radts.
*
Nota Bene: Alle namen van de betrokken partijen zijn veranderd om de onschuldigen, helaas ook de schuldigen, maar vooral mezelf te beschermen. Enige overeenkomst tussen mijn toenmalige agressors en mensen met een naam die hier vermeld wordt is louter toevallig en geen weerspiegeling van de realiteit.