Goede Bedoelingen Deel 6: Het Vijfde Middelbaar.

Er bestaan mensen die zo intelligent, grappig en charismatisch zijn dat iedereen hen op handen draagt.

Er lopen eveneens personen rond die denken dat ze zo fantastisch zijn dat de hele wereld aan hun voeten ligt.

Dhr Radts behoorde tot de tweede categorie.

Zijn manier van voor de klas staan — het lijkt me onjuist om hier over ‘lesgeven’ te spreken; van één aflevering “Pusteblume” leerde ik als kind meer Duits dan in dat hele jaar bij hem — kan ik het beste omschrijven als een mislukte combinatie van André Buys en Jan Hautekiet in zijn “dat gaat niet dóór, dat vindt plaats” dagen bij Studio Brussel.

Ongetwijfeld beschouwde Radts zichzelf als een hele vlotte jongen.

Het tegendeel was waar. Zijn poging tot humor was óf tenenkrullend flauw óf gemeen, vulgair en kwetsend.

Platvloerse opmerkingen waren schering en inslag.

“Je kijkt me aan alsof ik net een aanslag heb gepleegd op je maagdelijkheid” vond hij een gepaste reactie toen een leerlinge een vraag eens niet goed begrepen had.

Ik was niet het meisje in kwestie, maar die opmerking is me omwille van het hoge walg-gehalte wel altijd bijgebleven. Plots was mijn toenmalig huisarts niet langer de enige in mijn leven wiens gedachtengoed aan een open riool herinnerde.

Dat leerlingen vernederen of de showman uithangen hem beter lag dan lesgeven mocht ook blijken uit het feit dat we ons twee maanden lang onledig hebben gehouden met het foute Eurovisie-nummer “Lass die Sonne in dein Herz“. Eerst moest de songtekst ingestudeerd worden en dan mochten we dat lied ook nog eens zingen op de opendeurdag.

Bij dat ‘Sonne’ verhaal hoorde trouwens een klasmoment waarin Radts wou toetsen wie van de leerlingen goed kon zingen en wie helemaal niet.

Het was ongetwijfeld een grote teleurstelling voor mijn klasgenoten en vermoedelijk ook voor hem dat wanneer ik aan de beurt was, mijn strofes er zuiver en zonder haperen uitkwamen. Die jaren zangkoor waren dus nog ergens goed voor geweest.

Maar hiermee heb ik nog niet alle aspecten van mijn nieuwe leraar Duits belicht.

Behalve lolbroek, cabaretier en Professor In Alles (© Jef Nys) waande hij zich ook de opvolger van Sigmund Freud.

Ik had slechts twee uur Duits per week — wat ruimschoots volstond in die omstandigheden, geloof me — en durfde zelden van me te laten horen in de les, maar toch meende hij me voldoende te kennen om mijn tussentijdse rapporten te vullen met pseudo-psycho-analytische opmerkingen.

“Heel voorzichtig kom je wat open. Weet je dat dat héél belangrijk voor je is? Volhouden dus!”

“Zo lang je je weigert aan te passen, zul je daar de problemen van blijven ervaren!”

En het pareltje waaraan ‘Goede Bedoelingen’ zijn titel te danken had:

“Wij bedoelen het goed, geef jij eens wat in ruil!”

Over mijn uitstekende resultaten voor zijn vak zweeg hij in alle talen, ook het Duits.

In het vijfde middelbaar ervaarde ik Radts als een dégoutant, opdringerig individu. Dat hij in het zesde een reële bedreiging zou vormen voor mij, daar had ik toen nog geen flauw benul van.

Wat me wel zorgen baarde was de steeds toenemende creativiteit van mijn klasgenoten.

Op een dag was mijn huissleutel zoek. Eerst vreesde ik dat ik hem verloren gelegd had — ik was nog steeds zwaar aan de pillen, met de gekende verwardheid tot gevolg — maar de volgende dag dook hij weer op. In onze brievenbus of all places.

Mijn vader had ondertussen het slot van de voordeur al veranderd en gelukkig was hij op de dag dat de sleutel verdween vroeger thuis zodat hij mij kon binnenlaten.

Erg zorgwekkend, ook in die periode, was mijn rampzalig eigenbeeld. Elke dag worstelde ik met zelfhaat en schuldgevoelens. Het liefst van al wou ik eigenlijk helemaal niet meer bestaan.

Op een middag werd ik voor de deur van mijn ouderlijk huis van mijn fiets gemaaid. Een grijze Audi raasde door de residentiële wijk en kon niet tijdig remmen. Na een flinke scheldpartij aan mijn adres, koos de bestuurder het hazepad. Ik was gelukkig niet gewond, enkel flink geschrokken.

Die avond legde ik samen met mijn ouders klacht neer bij de politie. Tot drie keer toe moest de agente van dienst mij ervan proberen te overtuigen dat het ongeluk écht niet mijn schuld was geweest.

De klacht zou een paar maanden later geseponeerd worden. Er was geen schade aan het betrokken voertuig. Vermoedelijk daarom heeft men de chauffeur nooit kunnen identificeren.

Al dan niet geïnspireerd door Radts, besloten een paar andere leerkrachten dat jaar ook psycholoogje te spelen.

Erg markant waren onder meer de opmerkingen van Martha Smets, lerares geschiedenis en esthetica en (toevallig of niet) ook Radts’ toenmalige echtgenote. Naar verluidt zouden ze inmiddels gescheiden zijn en als dat inderdaad zo is, ben ik oprecht blij voor haar.

Hoe dan ook, dat schooljaar was er in het kader van de leerstof geschiedenis een reisje naar Keulen. Mij leek het geen goed plan, en dan druk ik me nog erg zacht uit, om drie dagen en twee nachten door te brengen in het gezelschap van een groep die mij actief haatte en steeds nieuwe manieren vond om me de duivel aan te doen.

Ik bleef dus thuis.

Achteraf zou Smets me dat meermaals verwijten, ook in de opmerkingen op mijn rapport.

“Spijtig dat je niet mee naar Keulen was. Het zou je goed hebben gedaan voor de integratie in de klasgroep.”

Gelukkig heb ik dat pas gelezen toen ik al thuis was — ervaring had me geleerd om rapporten nooit in het bijzijn van derden en al helemaal niet binnen oogbereik van mijn klasgenoten te bekijken — want ik denk dat ik zowat de pannen van het dak gevloekt moet hebben.

Bijna vijf jaar lang had ik mijn uiterste best en zelfs meer gedaan om toch maar aanvaard te worden door mijn klasgenoten. Keer op keer had ik geprobeerd te vergeten en te vergeven en zelfs de grootste pesters alsmaar nieuwe kansen te geven.

Maar het was allemaal voor niets geweest. Die klasgroep wou mij gewoon niet, zo eenvoudig was het. Ik was persona non grata. Zonder meer. Voor altijd. Van integreren kon geen sprake zijn.

Op een vrijdagavond, een paar weken voor het Keulen-reisje werd aangekondigd, zou er bij Marlien thuis een tuinfeestje gehouden worden. Met veel flair kondigde ze aan dat de hele klas uitgenodigd was, behalve ik. Voor alle duidelijkheid schreef ze dat ook op het bord: mij naam met daaronder in rood krijt in koeien van letters ‘NIET WELKOM!’.

Verwachtte Smets nu echt dat ik nog een paar jaar als een geslagen puppy zou smeken om de goedkeuring en vriendschap van mensen die me alleen maar meer pijn zouden doen?

Aan de reis naar Rome, tijdens de krokusvakantie, nam ik uit zelfbehoud evenmin deel. Ook dit viel niet in goede aarde. Dit keer was het De Herdt, de lerares Latijn dus, die wederom erg boos op mij was. “Jij wil er gewoon niet bijhoren!” snauwde ze.

In een zoveelste poging om ondanks de concentratiestoornissen toch nog wat leerstof verwerkt te krijgen, nam ik in het vijfde jaar een kleine cassette-recorder op batterijen mee naar school. Dan zou ik de lessen thuis rustig kunnen herbeluisteren.

In theorie leek dat een goed idee, maar in de praktijk maakte het niet veel verschil. Ik kon de cassettes achteraf amper aanhoren. Het gelach en gekwetter van mijn klasgenoten overstemde alles.

Dat jaar kreeg ik wel hulp van een nonkel die ooit ook ‘Klassieke Talen’ gestudeerd had en daar nog steeds een kei in was. Ik had het enkel en alleen aan hem te danken dat ik dat jaar een tweede herexamen Latijn en nog meer vitriool van De Herdt wist te vermijden.

Helaas had ik niet voor elk vak een hulpvaardige nonkel. Wederom mocht ik een schooljaar afsluiten met een paar herkansingen, vier dit keer.

Toen ik dat vernam was voor mij de maat vol. Zolang ik die pillen bleef slikken, zouden mijn cijfers ondermaats blijven, tenzij voor de vakken waarvoor ik bij wijze van spreken zelfs al slapend had kunnen slagen. Een jaar overdoen zag ik echt niet zitten, zeker niet op die school, dus ik moest iets ondernemen.

Bij het begin van de zomervakantie, gooide ik al mijn psychofarmaceutica weg. Ik besloot eveneens dat als mijn toenmalig huisarts me er ooit nog nieuwe zou voorschrijven, die ook zonder meer in de vuilnisbak zouden verdwijnen.

Niets of niemand zou me beletten om de volgende zomer af te studeren.

*

Nota Bene: Alle namen van de betrokken partijen zijn veranderd om de onschuldigen, helaas ook de schuldigen, maar vooral mezelf te beschermen. Enige overeenkomst tussen mijn toenmalige agressors en mensen met een naam die hier vermeld wordt is louter toevallig en geen weerspiegeling van de realiteit.

Ook nog dit: ik geef zelden het goede voorbeeld en in dit geval al helemaal niet. Dus voor de goede orde: op eigen houtje ‘cold turkey’ met bezodiazepines of andere psychofarmaceutica stoppen is niet erg verstandig en ik zou het ook niemand aanbevelen. Praat erover met uw arts.