Ware het niet voor Radts, had de zomervakantie tussen mijn vijfde en mijn zesde middelbaar wellicht een keerpunt kunnen zijn.
Om te beginnen werden alle psychofarmaceutica uit mijn leven verbannen. De volledige pillenvoorraad verdween in de vuilnisbak.
Later zou ik vaak horen (en vooral lezen) dat plots stoppen met dergelijke medicijnen ernstige neveneffecten en lelijke ontwenningsverschijnselen met zich mee kan brengen, maar ik moet eerlijk zeggen dat ik daar zelf nooit iets van ervaren heb.
Natuurlijk mogen we niet vergeten dat ik me toen al jaren — ook fysiek — hondsberoerd voelde. Een vervelend symptoom meer of minder deed er niet toe.
Hoe dan ook, eens die ellendige pillen mijn systeem verlieten, werd mijn geest eindelijk weer wat helder.
Eind augustus zou ik vier herexamens moeten afleggen. Vol goede moed stortte ik me op de boekenberg.
Voor het eerst sinds… dat moet wel het vijfde leerjaar geweest zijn, kon ik probleemloos leerstof verwerken. Ik begon het studeren zelfs weer leuk te vinden.
Die zomer was er de gebruikelijke uitstap naar Engeland. Dit keer was de bestemming Colchester.
Hoewel ik heel goed wist dat op school alles bij het oude zou blijven — en thuis eveneens: aan de pest-telefoontjes leek maar geen einde te komen — voelde ik me tijdens die reis toch stukken rustiger dan in vorige zomers.
De angst en de onzekerheid waren er uiteraard nog, de zelfhaat eveneens, meer dan ooit, maar toch probeerde ik dat ene schooljaar dat me nog te wachten stond zo nuchter mogelijk te benaderen: wat nog gebeuren zou, zou maar gebeuren, binnen een paar maanden was het toch allemaal voorbij. Dan zou ik eindelijk van al die kwelduivels verlost zijn, eindelijk vrij zijn.
Waar ik in vorige jaren nog had geprobeerd — dikwijls tegen beter weten in — om vriendschappen op te bouwen met klasgenoten, besloot ik in het zesde geen moeite meer te zullen doen.
De paar meisjes die in het middelbaar heel even met mij omgingen, deden dat toch alleen maar omdat ze mijn hulp nodig hadden bij een taalvak, mijn spullen wilden lenen (muziek, boeken, videocassettes, in één geval zelfs een roze trainingspak…) of omdat hun hartsvriendin hen tijdelijk gedumpt had en ik heel even een acceptabel alternatief was.
Heel even maar, natuurlijk. Dergelijke ‘vriendschappen’ waren nooit een lang leven beschoren, al helemaal niet wanneer Marlies, Trees en Sien zich met de zaak gingen bemoeien. Wie met mij omging kreeg van hen ook een flinke veeg uit de pest-pan, dus uiteindelijk haakte iedereen wel weer af.
Mijn grootste voornemen die zomer was dat ik me in mijn laatste jaar — en ze konden er prat op gaan dat het daar inderdaad mijn állerlaatste jaar zou zijn ‐ enkel en alleen op mijn studies zou toeleggen. Mijn klasgenoten zou ik zo goed ik kon negeren, wat ze ook uitspookten.
Nu mijn concentratiestoornissen zo goed als opgelost waren, hoopte ik dat de leerkrachten me toch al wat meer met rust zouden laten. Met cijfers die consequent goed waren — of naar ik hoopte: zouden zijn — rekende ik op minder verwijten en hopelijk ook niet steeds die opmerkingen over asociaal-zijn en ‘loskomen’; al zou ik de would-be psychologen van de bende natuurlijk nooit helemaal het zwijgen kunnen opleggen, hoeveel tienen ik ook scoorde.
Maar er zou in elk geval verbetering zijn. Dat moest. Daar rekende ik op.
Het was een warme, zonnige zomer en een fijne reis. We winkelden, bezochten musea, marktjes en kasteelruïnes.
Ik ging ook naar Dick Tracy kijken. Het was de eerste keer dat ik alleen naar de film ging en ook de eerste keer dat ik een bioscoopzaal betrad sinds ik op heel jonge leeftijd met mijn vader E.T. had gezien.
Het bovenstaande klinkt ongetwijfeld een beetje banaal, maar voor iemand met sociale fobie — zeg maar gerust mensenangst — was dat toch wel een grote stap. Al had ik in Engeland altijd wel wat meer zelfvertrouwen dan op Vlaamse bodem. De kans dat ik daar één van mijn agressors tegen het lijf zou lopen was ook aanzienlijk kleiner.
Veel volk had ik trouwens ook niet moeten vrezen die namiddag, want waarschijnlijk omdat het een vroege vertoning was op een weekdag, zat ik helemaal alleen in de zaal.
Die zomer heb ik ook enorm veel gelezen: een dikke stapel Stephen King boeken en een hele reeks werken over astrologie en aanverwante onderwerpen; vooral die van Linda Goodman boeiden me.
Mijn eetgewoonten zijn in die periode ook flink veranderd. Tussen mijn twaalfde en mijn zestiende at ik kilo’s ontbijtgranen met volle melk en suiker — als ontbijt, als tussendoortje, als dessert, soms zelfs zomaar in het holst van de nacht omdat ik er trek in had. Ik leek wel verslaafd aan Kellogg’s.
Destijds stond ik er niet bij stil, maar achteraf bekeken vermoed ik dat dit toch een teken aan de wand was, een symptoom van mijn coeliakie en voedselintoleranties, dat ik maar niet genoeg kreeg van die rommel.
Zoals ik eerder al schreef, mijn toenmalig huisarts heeft mijn spijsverteringsproblemen nooit onderzocht en ik was ook niet meteen geneigd ze met hem te bespreken; hij zou mijn klachten toch maar weggelachen hebben of hij had ze bij op de psychosomatische vuilnisbelt gekieperd.
Wat er ook van zij, toen ik cornflakes en consoorten inruilde voor tarwevrije pumpernickel en rijstwafels, werden mijn buikklachten merkelijk minder. Ik had ook nog maar zelden honger tussen de maaltijden door en al helemaal niet meer ’s nachts.
Ook dat jaar slaagde ik voor mijn herexamens.
Bang maar vastberaden trok ik begin september weer naar school.
Daar zakte mijn weldoordacht strijdplan nog geen uur later als een kaartenhuisje in elkaar. Alle hoop op beterschap spatte aan diggelen. Radts was mijn nieuwe klastitularis.
*
Nota Bene: Alle namen van de betrokken partijen zijn veranderd om de onschuldigen, helaas ook de schuldigen, maar vooral mezelf te beschermen. Enige overeenkomst tussen mijn toenmalige agressors en mensen met een naam die hier vermeld wordt is louter toevallig en geen weerspiegeling van de realiteit.